Een aantal jaar geleden had ik het idee om een bronvermelding uit de hemel te laten vallen, zogenaamd. Deze verwees naar een Essay van Gilles Deleuze. Het ging onder andere over wat dingen voor zichzelf zijn, los van wat ze voor ons zijn. Ik vond het een sympathiek idee dat een kunstwerk ook zomaar uit de lucht kon vallen, dat het los staat van mij. Het moest ergens terecht komen, dus vanaf dat moment ging ik me bezig houden met kunst in de openbare ruimte. Ik zag een oproep van een gemeente, maar hun thema was anders dan de mijne. Ik besloot de bronvermelding te laten verwijzen naar de opdrachtomschrijving. Zo voldeed het werk aan de opdracht, omdat het werk letterlijk de opdracht was, maar ging het ook over mijn eigen thema.
Deze frictie, namelijk die tussen verschillende belangen en partijen, die komt kijken bij kunst in de openbare ruimte, werd mijn uitgangspunt voor Social Aspects #6. Met het idee van de uit de hemel vallende bronvermelding als visueel vertrekpunt.
Moest het wel een bronvermelding blijven en waar moest deze dan naar verwijzen? Op welke plek moest het dan vallen en welke context gaf deze plek? Moest het echt een fysiek object zijn of kan het ook een suggestief verhaal zijn waaruit blijkt dat er iets is gevallen?
Ik ging in gesprek met de secretaris van de kunstcommissie van de gemeente Nijmegen om te leren over hoe zo’n commissie werkt. Ook las ik het boek Wild Park van Jeroen Boomgaard over kunst in opdracht in de openbare ruimte. Uit deze beide bronnen leerde ik o.a. het volgende: er zijn ontzettend veel partijen bij betrokken (omwonenden, wethouders, commissies, kunstenaars, ingenieurs, etc), om een kunstwerk te realiseren moet het aan een heleboel praktische eisen voldoen, het kost veel geld, dergelijke kunst word vaak door bedrijven en overheden ingezet vanuit commerciële en geopolitieke bijbedoelingen. Kortom, het is een ontzettend moeilijk domein.